Mannen en vrouwen verschillen biologisch van elkaar; en dat is meer dan alleen op gynaecologisch en andrologisch vlak. Dit verklaart ook het verschil in prevalentie, symptomatologie van aandoeningen en de respons op (farmaco)therapie tussen mannen en vrouwen. Vrouwen zijn onder andere gemiddeld kleiner, hebben een hoger vetpercentage en hebben een andere nierfunctie en levermetabolisme dan mannen. Het is aannemelijk dat deze verschillen leiden tot een verschil in respons op medicatie: zowel effect als bijwerkingen. In de richtlijnen wordt hiermee weinig rekening gehouden. Dit hangt samen met een kennishiaat op het gebied van seksespecifieke farmacotherapie (en het vrouwenlichaam op zichzelf). Een deel hiervan is het gevolg van het gegeven dat tot begin jaren 90 vrouwen in de vruchtbare leeftijd werden geëxcludeerd uit klinisch geneesmiddelenonderzoek. Enerzijds vanwege bescherming van het ongeboren kind en anderzijds vanwege de hormonale cyclus van de vrouw. Tegenwoordig zijn vrouwen vertegenwoordigd in geneesmiddelenonderzoek, maar is het aandeel vrouwen niet altijd representatief voor de ziekteprevalentie. Ook worden bij de dataverwerking niet altijd seksespecifieke analyses verricht/gepubliceerd naar het verschil in respons en bijwerkingen. Seksespecifieke doseeradviezen zijn er beperkt. Daarom is het van belang kennis te hebben van de farmacologische sekseverschillen en zich ervan bewust te zijn dat vrouwen op een andere manier kunnen reageren op een standaarddosering dan mannen. Het rekening houden met sekse (en gender) dient een groter doel: gepersonaliseerde zorg.
Auteurs |
Abadier, M.
Visser, L.E. |
---|---|
Thema | Nascholingsartikel |
Accreditatie | 1 accreditatiepunt |
Publicatie | 28 december 2023 |
Editie | Verpleegkundig Specialist - Jaargang 18 - editie 4 - Editie 4 | 2023 |
Na het lezen van dit artikel: